Badhuizen voor mijnwerkers, Groot-Brittannië (1921-1952)

“Go Dudok!”, zei hoofdarchitect J. A. Dempster tegen een groep jonge, beginnende architecten van de Britse Mijnwerkers Welzijn Commissie. Het was 1921 en de Commissie stond voor de enorme opgave om honderden badhuizen te bouwen bij de talloze kolenmijnen in het land. Dat was het gevolg van de nieuwe Mijnbouwwet van 1920, bedoeld om de erbarmelijke levensomstandigheden van duizenden mijnwerkers te verbeteren.

De badhuizen waren een prioriteit. Tot die tijd moesten de mijnwerkers zich na hun dienst meestal wassen in een teil in de eigen keuken, terwijl hun huis werd vervuild door het kolenstof uit de werkkleren.

Het idioom van Dudok, destijds al zeer bewonderd in Groot-Brittannië, bood de jonge architecten van de Mijnwerkers Welzijn Commissie houvast om een herkenbare eigen stijl te ontwikkelen, waarin tot 1945 zo’n 350 badhuizen werden gebouwd. In veel van die badhuizen was de basis van de Hilversumse bouwmeester nog duidelijk herkenbaar. Vooral in de werken van J. A. Dempster (zoals het badhuis van Cardowan Colliery) en J. H. Bourne (zie de foto van Clock Face Colliery).

De meeste badhuizen waren L-vormig en bestonden uit drie delen: Een schone droge ruimte met kasten voor de eigen kleren van de mijnwerkers, een grote, gemeenschappelijke doucheruimte en een ruimte met verwarmde en geventileerde kasten waarin de werkkleding kon drogen. De sobere, strakke vormgeving van de badhuizen straalde reinheid en gezondheid uit, versterkt door een overvloedig gebruik van daglicht.

Tekst gebaseerd op ‘Twentieth Century Industrial Archeology’, door Michale Stratton en Barrie Trinder, ‘Art Deco Britain, Building of the interwar year’, door Elain Harwood, ‘Designing Modern Britain’, door Cheryl Buckley en ‘Britain’ door Alan Powers. Foto’s: Website Modernist Tourists: The Pithead Baths of Great Britain, National Museum Wales